Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4431

Datum uitspraak2007-09-13
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705743/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Authentiek vonnis / geen novum
Het door de vreemdeling overgelegde vonnis (…) dateert van vóór het [eerdere] besluit (…). De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit niet reeds in die procedure had kunnen en derhalve had moeten overleggen. Het vonnis is dan ook geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als hiervoor bedoeld. Dat, zoals de voorzieningenrechter terecht overweegt, van de authenticiteit van het vonnis moet worden uitgegaan, aangezien dit door de Nederlandse ambassade te Addis Abeba is gelegaliseerd, maakt dit niet anders. Om als zogenoemd feitelijk novum te kunnen worden beschouwd, dient het vonnis immers niet alleen authentiek te zijn, maar dient het - onder meer - ook nieuw te zijn, als hiervoor bedoeld.


Uitspraak

200705743/1. Datum uitspraak: 13 september 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/28522 en 07/28520 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 3 augustus 2007 in het geding tussen: [de vreemdeling] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 juli 2007 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 augustus 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 augustus 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het vonnis van de rechtbank te Gimbi in Ethiopië, van 25 juli 2003, dateert van vóór het besluit in de eerdere procedure, zodat geen sprake is van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigt. 2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 april 2007 in zaak no. 200700590/1; www.raadvanstate.nl en JV 2007/263) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen. 2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing en de overwegingen waarop die rust kan afdoen. 2.1.3. Het door de vreemdeling overgelegde vonnis van de rechtbank te Gimbi in Ethiopië, van 25 juli 2003, dateert van vóór het besluit van 1 februari 2006 in de eerdere procedure. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit niet reeds in die procedure had kunnen en derhalve had moeten overleggen. Het vonnis is dan ook geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als hiervoor bedoeld. Dat, zoals de voorzieningenrechter terecht overweegt, van de authenticiteit van het vonnis moet worden uitgegaan, aangezien dit door de Nederlandse ambassade te Addis Abeba is gelegaliseerd, maakt dit niet anders. Om als zogenoemd feitelijk novum te kunnen worden beschouwd, dient het vonnis immers niet alleen authentiek te zijn, maar dient het - onder meer - ook nieuw te zijn, als hiervoor bedoeld. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt. 2.2.1. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag heeft gelegd zijn evenmin nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zodat voor een rechterlijke toetsing van het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, geen plaats is. Het beroep tegen het besluit van 11 juli 2007 is ongegrond. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 3 augustus 2007 in zaak no. AWB 07/28520; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Van Loon ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2007 284-502. Verzonden: 13 september 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak